Sem, de zoon van Sam, - De jood die op zoek ging naar zijn voorhuid.
                        (schrijfopdracht van Diomedes, Verhalensite)


Het rijke Roomse Leven
Sem kon niet anders dan terugkijken op een gelukkige jeugd in een warm gezin. Zijn moeder was huisvrouw, zijn vader ingenieur bij een groot chemiebedrijf in het uiterste zuiden des lands. Hij kon zich geen dag herinneren dat hij niet uit school kwam en door mams werd opgevangen met koekjes en chocomel, en de vraag wat hij vandaag weer allemaal had meegemaakt. Naast school, waar Sem graag naar toe ging, gold een van zijn warme herinneringen het misdienaarschap. Iedere zondag begeleidde Sem Meneer Pastoor met het uitvoeren van de heilige rituelen, en daar hij een schrander jongetje was begreep Sem heel goed dat juist die rituelen voor mensen de houvast vormden, waar zij in hun geloof hun leven op schraagden.

Vooral bij de bijzondere gebeurtenissen in de kerk, zoals de processie op palmzondag, kerstmis en al helemaal bij begrafenissen, zette Sem altijd zijn beste beentje voor om met zijn bescheiden maar perfecte begeleiding van Meneer Pastoor elk ritueel tot in de puntjes uit te voeren; alles ter meerder eer en glorie van "zijn" kerk. Diep in zijn hartje voelde hij dat namelijk een beetje zo. Stiekum fantaseerde hij wel eens over later, als hij groot was zou hij misschien wel in aanmerking komen voor de hoofdrol, daar in die kerk. Bij begrafenissen kregen de misdienaars altijd een paar gulden van meneer pastoor, maar die stopte Sem bij het naar huis gaan altijd in het offerblok.

En toch, ondanks het zojuist beschreven geluk, voelde hij af en toe een soort leegte in zijn bestaan. Een niet te plaatsen gevoel waarvan hij de ene keer slechts wat ongemakkelijk werd, maar een andere keer echt eenzaam en zich niet op zijn plekje voelend. Hij praatte er wel eens over met zijn moeder, maar die stelde hem gerust door hem te vertellen dat alle kinderen dat wel eens hebben, dat het bij opgroeien hoort, en dat zelfs volwassen mensen soms zo'n gevoel hebben. Dat vond Sem best vreemd om te horen, maar aangezien zijn moeder heel wijs was en bijna altijd gelijk had, zou dit dan ook wel kloppen.

In het GeLID
Toen Sem wat ouder werd en er allerlei eigenaardige gevoelens begonnen te ontluiken, nam zijn gevoel van wezensvreemdheid langzaam toe. Steeds vaker voelde hij zich verlaten en niet op zijn plaats, en hierdoor, samen met al die gekke vibraties in zijn lijf, staken er langzaam wat stormen in zijn, tot dan toe zo vredige, leventje op.

Een deel van de veroorzakers van allerlei emoties leek zich een beetje op te lossen toen zijn ouders hem vertelden hoe kindertjes in de wereld gezet werden. Het was vreemd en een opluchting tegelijk te ontdekken dat sommige dingen aan zijn lichaam dus meer functies hadden dan alleen makkelijker – anders dan meisjes - plassen in de natuur. Toen wat later de tijd van experimenteren met deze functies begon, kwam het, tot de door hormonen getergde jongeling, als een schok. De uit fluisterverhalen van vriendjes opgepikte gebruiksaanwijzing leek voor Sem niet te werken. Pas na allerlei vruchteloze pogingen, moest hij na enig vergelijkend warenonderzoek bij zijn vrienden, op empirische basis vaststellen dat er bij hem iets miste.

Bang en verlegen hiermee naar zijn ouders te gaan, maakte hij een afspraak met de huisarts, de vader van een van zijn vriendjes. Na de vernederende ervaring waar hij met hoogrode konen stotterende zijn probleem probeerde uit te leggen, leunde de dokter voorover op zijn bureau. Met een vriendelijke blik legde hij een hand op de handen van Sem en sprak op geruststellende toon de volgende woorden: "Beste jongen, je hoeft je echt geen zorgen te maken. Je zult wel van je ouders gehoord hebben dat je geadopteerd bent. Nou, omdat je oorspronkelijk Joods bent ben je besneden, en daarom mis jij iets, wat veel andere jongens wel hebben, namelijk je voorhuid. Maar er zijn net zo veel jongens zoals jij, en het is misschien wel een beetje anders, maar dat maakt helemaal niet uit. En als dokter kan ik je vertellen dat het ook nog hartstikke hygiënisch is". Sem werd afwisselend rood, heel bleek en toen weer rood. Zijn maag draaide zich om en hij kreeg het gevoel dat de grond onder zijn voeten werd weggeslagen. Zijn lieve moeder, die altijd gelijk had, die hem geleerd had, altijd eerlijk te zijn, wat ook de consequentie daarvan mocht zijn, was niet eens zijn moeder! En wat nog erger was, zijn ouders hadden dit al die jaren voor hem verborgen gehouden…! De dokter was geschrokken over het effect dat zijn mededeling had en sloot hoofdschuddend de deur van zijn praktijk toen Sem als een wildeman naar buiten stormde

Die avond was er van de normaal zo vredige sfeer in het gezin van Sem weinig te bespeuren. Hysterisch gehuil, grote verwijten en ijzige stiltes wisselden elkaar af. De jongen – inmiddels 17 – kon zijn vermeende ouders niet meer in de ogen kijken en verliet die avond nog het huis. Hij zou op zoek gaan naar zijn herkomst en dan, ja dan, zou er misschien weer een kans op vrede voor hem en zijn ouders zijn.

Jood maakt Kabaal (lah)
De zoektocht verliep voorspoediger dan goed was voor Sem's gemoedsrust. Na een bezoekje aan de nabijgelegen gemeente, waar volgens zijn "moeder" aangifte was gedaan van zijn geboorte en een bezoek aan het ziekenhuis waar het heuglijke feit had plaatsgevonden, wist hij dat zijn achternaam Moos was. Gewapend met die kennis ging hij met een mengeling van angst en verwachting op zoek naar zijn familie. De geplaagde puber wist niet dat het allemaal nog veel erger worden, en zijn bezoek aan de plaatselijke bibliotheek zou hem al gauw de eigenaardig schichtige blik van zowel de gemeenteambtenaar als het afdelingshoofd in het ziekenhuis verduidelijken.

In oude kranten zoekend verwerd de boze droom uiteindelijk tot een nachtmerrie, zoals hij gedacht had dat ze slecht in de duisterste horrorboeken van Stephen King konden voorkomen, en die hem haast tot waanzin dreef. Ik zal u, beste lezer, niet vermoeien met de verschrikkelijke uren die de jongen in de bibliotheek doorbracht, ijsberend tussen de boekenkasten, bonkend met zijn hoofd tegen de muur, snikkend, handenwringend op zijn knieëen vallen, in wanhoop God aanroepend, die hij in zijn jonge leventje zo goed al had geprobeerd te dienen en die nu deze streek met hem uithaalde. En wie moest hij aanroepen, God?, Dio?, Jahweh?, hij was de waanzin nabij.

Sem Moos, zo bleek uit een van de kranten in de bieb, was de zoon van Sam: een seriemoordenaar die vijftien jaar geleden in twee jaar tijd 26 niet-joodse mannelijke potentiële seriemoordenaars vermoordde, een diepe beet in de neus van de slachtoffers achterliet en hun voorhuid verwijderde. Het artikel vermeldde dat psychiaters de indruk hadden dat de man deze vreemde fascinatie had opgevat tijdens de besnijdenis van zijn zoon, toen hij voor het eerst een voorhuid zag. Bekend was namelijk dat hij, zeer tot bevreemding van de arts, had gevraagd of hij het kleinood mee naar huis mocht nemen, en omdat de arts geen goed argument kon vinden om dat te weigeren, verliet het huidje, geconserveerd op sterk water, samen met Sem en zijn ouders het ziekenhuis.
Toen zijn vader twee jaar later op heterdaad werd betrapt ,wist hij tenauwernood te ontsnappen. Ondanks een groots opgezette internationale zoekactie werd hij nooit meer gevonden. Het verhaal ging uiteindelijk dat hij met niets anders dan wat geld van zijn laatste slachtoffer, en de pot met voorhuiden die hij altijd als een talisman bij zich droeg, naar donker Afrika zou zijn gevlucht en daar ergens in het oerwoud leefde. Zijn echte moeder, verhing zich die dag in het trappenhuis, en van de bijna 2-jarige peuter werd slechts vermeld dat hij in een weeshuis was opgenomen.

Natuurreligie
Over Sem kan ik u helaas niets meer vertellen. De arme jongen heeft na deze gruwelijke ontdekking de bibliotheek in een soort van roes verlaten, en heeft zich nog geen uur later voor een voorbijkomende trein geworpen. Wat Sam, zijn vader betreft, zal het u wellicht interesseren dat het gerucht inderdaad waar bleek te zijn. Hij woonde diep in de donkere oerwouden ergens in Afrika. Meer dan dat zelfs, hij had het tot koning van een zeer oorlogszuchtige stam gebracht. De krijgers van deze stam ontdeden gevelde tegenstanders van hun voorhuid, en bewaarden deze als oorlogstrofee. De krijger met de meeste voorhuiden werd automatisch koning van de stam

gedachten, die meer dan vluchtig wilden zijn ….