Bezoek Siseria op zijn stekkie op de verhalensite.
Ik ken weinig mensen die op zo'n jonge leeftijd zo'n pakkende gedichten schrijven.
Vaker dan eens geven zijn schrijfselen mij het gevoel: 'dat had ík willen bedenken'.
Ik wil hem dan ook ervoor bedanken dat ik een selectie op deze site mag plaatsen



De zoektocht

Ik heb mijzelf gevonden
in het timbre van de nacht;
in het verwelken van de bloesem;
het erfgoed van verloren pracht.

In grijze, anonieme steden,
hier aan de haven op ’t terras;
voorbij de oude polderwegen
waar vroeger enkel landschap was.

In de tranen van mijn vader;
’t verwoekerd graf van een vriendin,
de vrouwen die ik vroeger liefhad
en diep vanbinnen nog bemin.

Ik vond mijzelf in een verleden
van weemoed en vergulde pijn,
zelfs in de pracht van Schuberts tonen,
maar nimmer in dit eenzaam zijn.



De laatste ronde

Gekerfde groeven liggen in gelaat
van porseleinen steen.
Geest en lichaam uitgemergeld,
vel hangt over been.

Schaduw danst rondom het sterfbed,
geleende wil verlengt de tijd.
Hand grijpt krachteloos de deken,
ogen staren blind en wijd.

Het kind is oud, weerloos verschrompeld,
terwijl de drank ’t geweten sust,
en zachtjes aan zijn sterfbed mompelt:
‘ashes to ashes, dust to dust.’




Samen alleen

Slechts voor elkaar doen zij aandachtig,
gedwee de hond die lijdzaam volgt;
op naar de einder, is ’t niet prachtig
hoe d’ avondzon het zwerk bewolkt.

Hoe ‘t zandgerimpel als een stranding
de ouderdom symboliseert;
zij loopt nog slechts voor de verbranding
en hij omdat hij ’t huwelijk eert.

Ze liegt wanneer ze hem een kus geeft
en hij zijn blik vlug van haar wendt,
omdat hij zich verwonderd inleeft
hoe d' vuurtoren z’n lichten zendt.

Zo leven zij en zwijgen woorden,
die ooit gezegd waren voorheen,
maar die ze van elkaar niet hoorden-
zo sterven zij, samen alleen.

 



De nachtwaker

De storm jaagt
huilend, buiten
op de straat,

daar waar de winter
dorre bladeren als
erfgoed voor de lente
achterlaat-

soms is het tikken
van de tijd
zowel mijn haat

als eenzaam toeverlaat.

***




De Reiziger

 

De avond kleurt de tarwevelden

goud met schemerend penseel,

nu stil de westenhemel zindert

in ‘t laatste zonfluweel.

 

Het schallen van een oude havik

geraakt verloren in de wind

die woelig langs de voorden schrijdt

en zoekt maar nimmer vindt.

 

Het kronkelen van lentebeekjes,

gesponnen door het heuvelland,

en sluimerende, grauwe nevel

verbergt de waterkant.

 

De Reiziger zwerft eenzaam verder,

vormt en kneedt alweer een nacht

uit klei waarmee hij ooit in stilte

de wereld om zich heen bedacht.




 

Vonnis

Steels weerspiegel jij
het vonnis
in mijn ogen,

die vervagen
tot een kleurloos
vergezicht.

Aanschouw ik
hoe jij
vals´lijk opgetogen,

je blik pedant
bewaart voor hoe
ik zwicht.

***


Voor Zilverfeetje

 

Daar zwerft zij met haar rugzakje
van glanzend, glitterend satijn,
kijkt uit over de horizon,
verzint wat daar zou kunnen zijn.

 Over de voorden, over zee,
langs bergen en langs akkers plat,
ziet zij met onvermoeide blik
alweer een kronkelend levenspad.

 En zingend met haar wandelstaf,
gesneden uit het fijnste hout,
gaat zij door mist en schaduwen
op weg naar werelden van goud.

 Nu stil de morgen wakker wordt
danst zij, schoon als een zilverfee,
op regenbogen in het zwerk
tot mijlen ver over de zee.

 En spreidt haar witte vleugeltjes
gedragen door het windgeruis,
zweeft sierlijk over heuvels groen;
zweeft zingend naar haar thuis.




Het Kind Verhaalt

Vrolijk wiegend op haar schommel,
twinkelen haar oogjes als ze zingt.
Tezamen met een droomwereld,
die schuilt achter het oog van ieder kind.

Een bloem bekleedt haar zwarte lokken,
die glanzen in het gouden morgenlicht.
Zij denkt figuren in de wolken,
geniet de lentebries in haar gezicht.

Zij vraagt zich af: is dit nu later?
nu het kind in haar onopgemerkt verhaalt
van het droeve, echte leven,
dat de prijs van al het dromen afbetaalt.

***


Herinnering

Hier sluimeren gevoelens van weleer,
hier bloeien de verwelkte tuinen
hier liggen dagen in het stof waar zij vergingen
hier is wat ooit verloren leek.

Hier zwerven woorden die verdwaalden,
hier kruipen stil de uren voort
hier fluistert een vertrouwd verlangen
hier is wat nooit had moeten zijn.

Hier sluimert het geluk wat eens verwaaide,
hier wenen de gedroogde tranen
hier slaapt de wroeging van ’t verleden
hier is wat ooit vergeten leek.

Hier zwerft de echo van beloften,
hier groeit het onkruid van wat was
hier spreken leugens slechts de waarheid
hier is wat ooit het einde leek.

***


Winters Epiloog

De tuin sterft;
verwelkt de grijze rozen,
die bloeiden in
witgeklede winters.

Het meer bevriest;
moeder van de lelies,
met bladeren
van glanzend satijn

De wind zucht;
gezant van de zaden,
die de vogels
van een thuis voorzagen.

Haar adem stokt;
Vermoeid van de jaren,
die haar leven
in stilte verteerden.

***


Het Erfgoed Van Voorbije Dagen

De bomen
wenen dauw
als ik
ontwaak,

alsof zij weten
dat ik altijd
van je
droom,

en dat het treurlicht
van ’t verleden
nimmer
wijken zal.

***



Het Dode Leven

Van de lege flessen whisky op de vloer,
tot de bijbel op de boekenplank.
En van Tom Waits vanuit de speakers,
tot de vertrouwde geur van drank.

Alweer een open graf om bij te huilen,
alweer een godvergeten, slapeloze nacht.
De spiegel reflecteert de laatste cocaïne,
die twintig levensjaren heeft verkracht.

De sterke drank prikt op de lippen,
die schraal zijn van de winterkou.
De bijbel is verknipt voor vloeitjes,
ook al ligt er rizla op de schouw.

De hond piept zachtjes van de honger,
en tranen stromen ongewild,
van gesloten ogen op gevouwen handen,
nu ’t lijkt of niets de wanhoop ooit nog stilt.

***



 


Duivelsduister

Verlaten zit het kleine meisje,
in een hoekje op de straat.
De kille wind dringt door haar kleding,
een zweem van grief op haar gelaat

Een zuster sluit de rolgordijnen.
De oude man wacht op de dood.
Hij werpt een laatste blik naar buiten,
staart zwijgend naar het avondrood.

Een jonge herder hoedt zijn schapen,
met pril, doch eindeloos geduld,
door weiden en langs stille waat’ren,
verjaagt de leeuw wanneer zij brult.

Een zwarte nacht drapeert de hemel,
weerspiegelt stil de eenzaamheid,
van ’t oude, weggerotte vloekhout,
van God, die wegkwijnt van de spijt.

***






Bereavement

Jaded is what I behold,
and the wounds so old
become scars...

Closed are your staring eyes,
and your untold lies
are forgiven...

Scarred is your wrinkled face,
and perpetual grace
in your heart...

Gaunt is your resting soul,
and your hands so small
are folded...

Cold is the fading glare,
for you aren't there
anymore...

***




Versagen

Gegriefde harten knielen neder,
voor al wat hen allengs verlaat.
Zij smeken, doch er komt niets weder,
en al wat blijft is wat men haat.

Gedachten weig’ren te versagen,
in stilte; schreeuwend van verdriet.
En beelden van ’t verlee vervagen,
tot men niet meer dan schimmen ziet

Vermoeid van ‘t heimelijke lijden,
schrijden de voeten ijlings voort.
Doch laten zich opnieuw verleiden,
door wat het weerloos’ hart bekoort.

***

gedachten, die meer dan vluchtig wilden zijn ….