Soms heb je het geluk dat een zeer speciaal mens je pad kruist. Zo'n ontmoeting is heel bijzonder en laat een onuitwisbare indruk na. Hier mag ik een aantal indrukwekkende gedichten plaatsen van zo'n persoon. Garin, dank daarvoor in zilverwit!
Wil je meer lezen of weten van deze schrijver, ga dan naar
http://tazar.verhalensite.com
Een les in donkergoud en honingbruin
∞
in barnsteen
vatte je mijn dromen
en jouw pupil
was ik
over leven en liefde
wist ik alles over niets
doch kijk naar jezelf
zoals naar mij
en je zal wél begrijpen
wat je onweer
staanbaar maakt
∞
Zilvervleugeltje*
toverspinkeltjes strooit ze
met ’n toverstokje hier
en een geste daar
schitterend als een ster
met ‘n gouden schijn
in haar krulzachte haar
of ze ’t wil geloven of niet
de wereld zou voorwaar
’n stuk donkerder zijn
zonder een zilv’ren feetje
glimlachend onder ’t
hemels baldakijn
*
ter ere van mijn verjaardag 09.08.2008 (shy)
°°°
Na de regen komt de ijstijd
hij blijft zich vastklampen
aan de rafels van
het doorgesneden touw
de afgrond lonkt
niet meer
dan vroeger
toen hij weigerde te winnen
loslaten zal hij pas
als het ijs gesmolten is
en hij kan vallen
zonder te verliezen
het is dát
of voor eeuwig
als bevroren pendel
't ritme van de wind zwaaien
°
fantoomverlangen naar een zwarte weduwe
|
ik was 'n pracht van een boom van een vent
toen je jezelf op m'n takken hebt geënt
waar je boeiend je web begon te weven
en ik voelde nauwelijks iets van pijn
op het ogenblik dat je ons samenzijn
schroeiend in mijn bast hebt geschreven
tot diep in mijn wortels zweefde ik
denkend aan de ragfijne glinsterstrik
die ons zou verbinden met levensdraad
natuurlijk wist ik dat het niet duren zou
daar het gebruik is dat de spinnenvrouw
haar mannetje vrolijk verslindt na de daad
doch uiteindelijk sprong je van tak tot tak
van boom tot boom tot het rag zomaar brak
en ik eerder aan 't gif dan aan liefde bezweek
nu ben ik 'n schim van een boom van een vent
afgeschermd van de wereld door die spinnentent
waaronder onze tuin van Eden moest verschijnen
maar weet dat ik elk stukje van m'n dorre bast
waar je pootjes nog overheen hebben gekrast
tot het eind der tijden zal voelen schrijnen
|
Droog water
schenk me nog een glas
tot ik barsten zal
van adem beroofd
verdronken in droog water
dat me te lang
tot de lippen stond
wellicht spoel ik aan
op de stranden
van je geweten
waar ik schelpen raap
en het ruisen hoor
van je hart
Flor Faea
kon ik je maar even komen plukken
tot de storm is uitgeraasd
je zachtjes koesteren in m’n ruwe handen
en je afschermen voor elke wind
die op je fleurigheid aast
kon ik je daarna maar weer planten
in je vertrouwde omgeving
om te bloeien als nooit tevoren
en stilletjes weer wegsluipen
om van ver je geluk te bewonderen
tot het weer eens waait van voren
Bloody Mary and the Treasure at Pirate's Cove
yonder vessel at the horizon 'd been swiftly drawing near
big and fearsome she was and the mainmast standing tall
filled to the brim with a bloodthirsty cutthroat pirate kind
duly led by a thick-headed captain with a one-track-mind
all lusting for treasure 'round the strong tides of St-Mary
when a beautiful cove did unveil before their greedy eyes
thick undergrowth covered the steep shores on either sides
a brilliant shine of riches on the far end there seemed to be
the cove was well guarded, a little man in a boat was there
but no attention 'd he get, too focused on the goal they were
and all encountered obstructions were pierced without avail
thus a bloody mess it soon became, no target did they miss
on the rag, the pale skull and crossbones happily did rejoice
for total and final surrender was undoubtedly to be foreseen
alas, deep in the cave no glimpse of treasure there had been
only slow and mournful death the invading party discovered
so raiders all over the globe, please heed my sincere warning
when ruthlessly exploring an unknown exciting cove or cavern
don't go rushing in headlong and be prepared before you raid
lest that fearful monstrous creature comes to the defense's aid
juni 2007
Sagittarius serpentarius
sy noem hom die sekretarisvoël
vir sy styfpotige stap
sy leeuemoed en sy groot, groot oë
koninklik, met uitgestrekte vlerke
dit beskerming simboliseer
soggens als dit ’n spoegslang vreet
sy noem hom die sekretarisvoël
oënskynslik in sigself gekeer
en tog deur goue glans omgeef
self denk hom
ek het nie vergeet nie
dat ek eens ’n krimpvarkie was
ze noemen hem de sekretarisvogel
voor z’n statige gang
z’n leeuwenmoed, en grote ogen
koninklijk, met vleugels gespreid
als teken van bescherming
’s morgens als hij met slang ontbijt
ze noemen hem de sekretarisvogel
schijnbaar in zichzelf gekeerd
en toch met gouden glans omgeven
zelf denkt hij
ik ben niet vergeten
dat ik ooit een egeltje was
Weerkracht
een sombere grijze hemel
regendruppels
dansend als engelen
om me heen
een sombere grijze hemel
versgebakken sneeuw
golft geurend
om me heen
een sombere grijze hemel
de wereld
waarvan ik hou
om me heen
Naast elkaar
hoe dat blad dwarrelde
op de wind, ik er lachend
met beide handen naar greep
groen, geel en rood in één
hartvormig blad
en hoe ik
-in een opwelling van genegenheid-
dat met je wilde delen en je
dat blad schonk
hoe je het even later
kwetterend over banaliteiten
-zonder te kijken-
achteloos wegwierp
maar hoe dat lelijke roze hart
waar ik die oprechte leugen
-ik zal je altijd graag zien-
op schreef, wel
nog steeds –ingekaderd-
boven je bed hangt
Vicieus Ochtendritueel
elke dag wanneer ik opsta
schiet ik me voor m’n kop
vraag me af
of iemand ondertussen
m’n pistool geladen heeft
daarna nodig ik hém uit
voor een kopje koffie
en een praatje
eigenlijk mag ik hem niet
eenzaam en verbitterd
denkt hij de énige te zijn
met reden tot klagen
tevergeefs probeer ik hem
ervan te overtuigen dat hij
zijn lot zélf in handen heeft
hij wil niet luisteren
en droomt ’s nachts
van wat had kúnnen zijn
elke dag wanneer hij opstaat
schiet hij zich voor z’n kop
nodigt me daarna uit
voor een kopje koffie
en een praatje
Stilgefluisterd
stilgefluisterd
maar
niet
leeggeschreven
ooit vloeiden
verrukkelijke verzen
uit m’n pen
zwaar als avondzwart
licht als elfentranen
sterk als drakenhart
je maagdenlichaam
heb ik volgepend
m’n ziel leeggedicht
in manenbloed geschreven
nu krast slechts
m’n vermolmde potlood
moeizaam over het verroeste blad
stilgefluisterd
maar
niet
leeggeschreven
Regenboog in zwart-wit
ik stond te koken
in de avondschemering
mijn verlangens hingen
verdroogd
-maar zonder hun
essentie te verliezen-
aan het kruidenrekje
bij je thuiskomst
sloeg ik bedaard
flarden mist
van je kleren af
nam zwijgend
je muts, sjaal
en masker aan
om aan de kapstok
te hangen
toen ik je
een voorproefje aanbood
deelde je me mee
dat je van drop hield
dat treft zei ik
ik hou van regen
zullen we dan samen
een regenboog schilderen
wilde je vragen
maar toen
was het al donker
!raabreekmonO
als achter me de zware deuren sluiten.
Op de kist regent het ronde kluiten,
met ‘n welgemikte slag de brand geblust.
De opgezweepte razernij moest gesust,
ontploffen hier zowaar in ’t gehucht.
Harde woorden als traangas in de lucht,
bij ‘t zeggen van ’t verkeerde woord.
’n Wankel evenwicht wordt verstoord,
die haar wederom niet heeft bekoord.
was ’t de verschaalde tabakslucht,
waarvan ik er al te veel heb gehoord,
Slaakt ze me daar een grote zucht,
m’n teerbeminde bruidje gekust.
Met ‘n steelse blik naar de kuiten,
zoals steeds weer goedgemutst.
Onbekommerd loop ik te fluiten,
Oberonverwondering
honingstralen warmen mijn lichaamsdelen
weerkaatsen op ’t gerimpeld watervlak
om als zonnewind mijn haren te strelen
de vale herfstkleuren nog niet vervaagd
and’re schakeringen vermengd geraakt
’t nieuw palet is groen, bruin en geel gelaagd
‘n eeuwigheid wil ik hier blijven staan
zachtjes in de grond verworteld
om aan den lijve de natuur t’ondergaan
als men ’s avonds naar me op zoek gaat
kijkt men Oberonverwonderd
naar die knoestige eik met mijn gelaat
Littekenleugens
‘k word wakker,
naast je slapende lichaam
één voor één
stroop ik de littekens van je ziel
de schoonheid
van je geschonden gelaat
geboren
in een dauwdruppel
weggekust
dat sluim’rend verdriet
de zoete balsem
op je scharlaken wonde
zonder moeite
elke dag opnieuw
opdat je
er weer eens tegen kan
Toshi or not Toshi
één sneeuwvlokje wiegt op de zachte winteradem
de ijskristallen gedachte flikkert in de nacht
groeit tot een immense berg, mij verstikkend in zijn pracht
met één houw van mijn zwaard
splijt ik deze berg honderdmaal
honderd ijsblokjes smelten in de zachte winterzon
het kille morgenlicht wint aan kracht
groeit tot een verzengende bol, mij uitdagend met haar macht
ik kijk de zon in de brandende ogen
tot deze, het schaamrood op de wangen
zich achter de horizon verbergt
blind
hoor ik de wolken zweven
blind
zie ik de wolken fluisteren
ze praten over mij
duizend woorden zwemmen in de zachte winterbries
de lichtfluwelen schim opent de jacht
vertelt een vreselijk verhaal, met stemmen die ik niet verwacht
met één houw van mijn zwaard
verdrijf ik de kilte uit mijn hart
Narcissus’ schaduw
zonder mij besta je niet zeg je,
weet je, daar kan ik best dito of
vice versa op antwoorden, maar
vraag jij je niet af hoe het zou zijn dan
als je me wat minder dwang-
matig achterna zou lopen - zweven, als
ik jou niet steeds had
om eens warmbloedig te ver-
eren op een kille zomerdag, zijn
we dan echt zo vol-
komen één geheel dat we
elkaar niets meer kunnen leren, ik
sta onaf-gebroken in jouw licht
heb geen keus dan je mijn donker-
grijze zijde toe te keren.
ben ik dan eigenlijk nog jouw zon, of
werp ik gewoon een schaduw over
een schaduw van mezelf