Licht

 


als vlinders met nog zachte vleugels

opnieuw ontwaakt, uit hun cocon

streel je de wanden van mijn hart

zo eigen dat het licht verwart

je raakt zoals geen mens ooit kon

 

als milde warme voorjaarsregen

die ongemerkt geheel doordrenkt

sijpel jij door in heel mijn wezen

brengt rust, er is niets meer te vrezen

pure vervulling die er wenkt

  

als weldadig zwoele zomerbries

je vingers teder door mijn haren

afstand die tot niets vervaagt

wijl de tijd tot stilstand‘traagt

wie was ík, voor ‘wij’ er waren?

  

 

gedachten, die meer dan vluchtig wilden zijn ….