D’r opa woar koempel

 

 

over jouw lippen kwam nooit een klacht
aan het eind draaide je enkel dienst in de nacht
telkens opnieuw liet je je gezin alleen
om de kost te verdienen onderin de schacht

 

d’r opa driënt zich de koelsigrette,
jiddes kier zes per nach
die hat heë bei sich in ing platte zilvere sjach

  

met z’n tweeën in een gang van steen
werken was, liggend, tijgerend erdoorheen
werd je hiervoor grootgebracht?
oogsten voor andermans schoorsteen

 

de oma sjmiert de koelbótt’ramme,
hat broeëd en wek mit cervelaat gemakt
in vetvrei papier mit ing gezet verpakt

 

een grijsblauwe mijnhanddoek waarin je vracht
wijl je met longen vol kolenstof naar adem smacht
uiteindelijk ging je daardoor van ons heen
niemand heeft ooit lange termijn gedacht

 

de koellampe hant de hoeëg heere,
diene pungel en halsdook han ich op d’r kapsjtok hange
mer du bist voetgegange

 

 

Nota:

Strofe 2:

opa draait zijn mijnsigaretten/

iedere keer zes per nacht /

die neemt hij mee in een platte zilveren schacht

Strofe 4:

Oma smeert de mijnboterhammen

heeft bruin- met witbrood en cervelaat gemaakt

in vetvrij papier en een krant verpakt

Strofe 6:

De mijnlamp is in het bezit van de hoge heren

 je ransel en handdoek hangen hier op de kapstok

maar jij bent weggegaan


gedachten, die meer dan vluchtig wilden zijn ….