Zondeval
donker was de novembernacht
zwart als het gekras der raven
zij trad blootvoets tussen graven
zoals haar door de stem bevolen
geen sterveling zich daar wagen zou
haar lippen blauw van winterkou
doornen der zondeval schramden
bloedige krassen in haar voetzolen
in een zucht naar wat geborgenheid
zeeg zij neer, op haar vaders zerk
achter de oude leistenen kerk
zoekend naar houvast in symbolen
als dan de kille schaduw nederdaalde
en de ziel in zwanenzang ophaalde
opkijken dorst het meisje niet
wijl de toekomst haar ontstolen