November
Ze staat voor het open raam en de kilte van de mistige novembernacht laat zichzelf binnen, als enige en ongenode gast voor haar naderende verjaardag. Haar blote armen steken bleek af tegen het donker van de nacht, evenals haar benen. Langzaam neemt de kou bezit van de woonkamer en van haar, en haar ogen verliezen zowel hun uitdrukking als hun vochtige glans.
Gedachten drijven af en aan, even grillig en vluchtig als de linten van mist die buiten hun trage dans met de wind voor haar opvoeren. Ze weet dat er mensen zijn die van haar houden; niet al te veel, maar een man of twee, misschien drie, die oprecht van haar houden; van haar zoals ze is. Meer nog, ze geloven in haar, zijn ervan overtuigd dat zij bestemd is voor grotere dingen in dit leven. Helaas hebben ze haar ondanks al hun overredingskracht niet daarvan kunnen overtuigen en nu zal het nooit meer dan een veronderstelling worden. De rest kent haar niet eens, die kennen alleen de maniertjes en de maskers, het sociaal wenselijk gedrag, alles wat er aan de buitenkant beweegt. Haar gedachten glijden even langs haar ouders, voorzichtig, even ernaartoe en weer snel terug voor ze het glanzende, strakgespannen oppervlak van dit pulserende gezwel in haar geest aanraakt.
De laatste tijd is het moeilijker geworden, haar ware ik lijkt soms door de barsten naar buiten te sijpelen. Ze voelt zich als een buitenaards wezen met een kristal voor gedaanteverwisseling dat gebreken begint te vertonen. Af en toe trilt het beeld en verdringt de ware gedaante van het gedrocht de beeltenis van het aardige meisje dat zo inschikkelijk, voorkomend en gemakkelijk in de omgang is.
Toen het de eerste keer gebeurde wist ze vrijwel onmiddellijk dat dat het einde betekende. Alhoewel ze ogenschijnlijk gewoon functioneerde en doorging met haar dagelijkse bezigheden, nam ze in gedachten vast langzaam afscheid van alles wat haar hier nog hield. Alle innerlijke problemen waren onder controle te houden, zolang het naar buiten toe allemaal pais en vree had geleken.
Nu die uiterlijke schijn is verworden tot iets dat zo broos voelt als porselein vol haarscheurtjes dat ieder moment kan breken en versplinteren, kan ze niet meer verder. Het zal haar vrede brengen, hoopt ze, maar tegelijk denkt ze aan hem, de belangrijkste persoon – de enige persoon die ertoe doet - in haar leven die ze nu in de steek laat, en hoe hij dit nimmer zal begrijpen. Zij zou dit ook niet kunnen begrijpen, was het andersom geweest. Ze horen toch bij elkaar, ze zijn toch één. Ze verlaat de gedachte haastig, voor de weerhaakjes van liefde zich nog meer aan haar hechten en haar op die manier hier houden. Ergens aan de rand van haar bewustzijn dringt zich het beeld op van de zwarte schaduwen die haar onder begeleiding van bloedstollend gekrijs zullen komen halen, en aan het moeras van lijkwaden en halfvergane resten dat ze als in een visioen heeft gezien als de plek die haar wacht.
Terwijl nevelslierten hun weg door het geopende raam naar binnen zoeken en met als wanhopig maar tegelijk obsceen graaiende, uitgestrekte armen naar haar reiken, wordt de serene middernachtelijke stilte bruut verbroken als het mes kletterend op de grond valt. Dan zakt ze traag, haast gracieus in elkaar. Ze stoot daarbij met haar blote voet tegen het nog gevulde wijnglas dat op de grond staat, het glas valt om maar breekt niet, de rode wijn stroomt over de onbewerkte houten vloer. Haar laatste sensaties zijn heel in de verte het gedempte slaan van de kerkklok en de relatieve warmte van iets kleverigs waarin ze valt. Het mobieltje op de salontafel begint te trillen en het scherm licht helder op, een sms met de aanhef ‘Happy Birthday Baby’ komt binnen.
November
en de nevelklauwen kwamen
om haar wangen af te vegen
want nimmer tikt de regen
in een huis zonder ramen
als de velden, ’s morgens wit
de aarde geleidelijk koelen
en rond de grijzende poelen
maar een eenzame kikker zit
zo de wind draagt de woorden
en de boodschap uit de straten
toen de muren niet meer praatten
was er niets meer dat zij hoorde
Gedicht door Stefan Snijders
|