Oud op Nieuw tussen de dieren

Quayaquil - op weg (deel 1 van 3)

 

Precies zoals ik vreesde, komen we pas tegen het vallen van de avond aan in Guayaquil, de belangrijkste haven en meest dichtbevolkte stad van Ecuador. Guayaquil, een stad met een prachtige melodieuze naam, genoemd naar het indiaanse Punaopperhoofd Guayas, en zijn vrouw Quill. Dit opperhoofd bond moedig de strijd aan met eerst de Inca’s en later, echter zonder  succes, tegen de Spanjaarden. Het verhaal wil dat hij, voor hij zichzelf verdronk, zijn vrouw doodde, om te voorkomen dat zij in handen van de Spaanse conquistadores zou vallen.

 

Als we rond zes uur uit de bus stappen worden onze zintuigen overspoeld door een veelheid aan indrukken; het is benauwd en broeierig warm, ik ruik vreemde (nee, geen exotische!) etensgeuren, en daaromheen kolkt de stank van rottend afval en verstopte rioleringen, van verbrand rubber en uitlaatgassen, welke laatsten met grote regelmaat in vettige zwarte wolken uitgebraakt worden door de overjarige bussen en de gammele autootjes. De kakofonie van stadsgeluiden wordt op haar beurt overschreeuwd door het oorverdovende gereutel van de aggregaten, zo groot als dieselmotoren die lukraak op de stoepen lijken neergekwakt om ervoor te zorgen dat bij stroomuitval het stadsleven toch zijn gewone gang blijft gaan.

 

Ik ben hongerig en moe van het reizen, mijn rugzak voelt als lood op mijn rug, mijn dagrugzakje op mijn buik, met fototoestel en volgeschoten rolletjes probeer ik zoveel te verbergen. Ik stap ogenschijnlijk stoer tussen de aggregaten door op het ongelijke trottoir, terwijl ik tegelijkertijd probeer ogen in mijn rug te hebben. Daarnaast doen mijn ogen aan de voorkant wanhopig hun best om de route naar het eerste hotel op ons lijstje te vinden.

 

Gelukkig bereiken we dit al snel, het ziet er ook netjes en gezellig uit, echter Guy zou Guy niet zijn als hij niet zou vallen over de prijs van de kamers (twaalf gulden, in plaats van de zes a zeven gulden die we tot nu toe overal betaalden). Mijn vermoeidheid begint langzaam om te slaan in wanhoop terwijl het ene doemscenario na het andere door mijn hoofd schiet, alle waarschuwingen over de vele berovingen, en de slechte naam van deze stad tollen door mijn hoofd en ik zou Guy met liefde een klap voor zijn kop verkopen maar ik ben bang dat dat de situatie niet echt zal verbeteren.

 

Een kwartier later, de totale duisternis - zo anders dan onze heldere hemel in de lage landen – is inmiddels al ingevallen , bereiken we Hotel Colonial. De zware tralies voor het raam en het luikje dat voorzichtig open wordt geschoven lijken het bewijs dat mijn angsten niet helemaal ongegrond zijn; ik hoop me dan ook zo snel mogelijk aan de andere kant van die tralies te bevinden. Een klein propperig vrouwtje in een zeer synthetische en zeer groezelige wit/zwarte noppenjurk opent de zware deur en houdt haar op een kier. We wringen ons met  moeite met al onze bepakking door de spleet en komen in een gang terecht. Er is nog één kamer voor deze nacht, maakt ze ons met een vreemde blik duidelijk terwijl we door haar via  een aantal gangen, een trap op, en over een galerij,  dit boudoir, net als de andere kamers uitkomend op een rechthoekig binnenplaatsje, worden binnengeleid. Het is wat eigenaardig ingericht, met een soort bordeauxrode pluche en een halfronde spiegel langs de totale lengte van het bed, maar het piepkleine badkamertje ziet er brandschoon uit. Naast het positieve commentaar in mijn Lonely Planet geeft dat voor mij de doorslag.

 

“We nemen hem”, zeg ik beslist en zonder naar de prijs te vragen, met een snelle blik naar Guy die hem duidelijk moet maken dat het voor hem nu zwijgen of sterven is. Hij toont zich een goed verstaander en laat zijn rugzak op de grond glijden. De vrouw knikt, overhandigt ons de sleutel en laat ons alleen. Een beetje verdwaasd zitten we bij te komen en dat is voor ons beider magen het sein om te gaan opspelen en nadrukkelijk om voedsel te knorren. Het is inmiddels acht uur en we besluiten snel iets te gaan eten en dan vroeg naar bed te gaan.


Als ik de deur achter me wil afsluiten blijkt dat onmogelijk, de kier in de deur is zo groot dat het slot niet ineen kan vallen. Ik vloek als een ketter en moet moeite doen niet als een klein kind op de grond te stampen. “ Ga jij maar”, blaf ik tegen Guy, “ik blijf wel hier in deze klotetent”. Hij probeert nog te vragen wat ik dan wil eten, maar ik kan alleen nog maar sissen dat me dat geen zak interesseert áls ik maar iets krijg, dat ik hoop dat hij dat nog wel zelf kan bedenken en dat hij vooral maar snel terug moet zijn.

 

Na het vertrek van een inmiddels pissige Guy, blijft hij een eeuwigheid weg, ik kan mijn draai niet vinden en ijsbeer maar wat van de kamer naar het galerijtje. Pas als ik weer wat tot rust ben gekomen wordt mijn aandacht echt getrokken door wat er op de binnenplaats gebeurt. Er arriveren telkens paartjes, die een van de kamers binnengaan, waarna een soort ober drankjes brengt. Hij klopt discreet aan de deur en zet de glazen en flessen buiten neer. Even later piept er een arm tussen de deur uit en haalt alles naar binnen. Uit een ander kamer vertrekt er plotseling een man, niet veel later komt er een meisje naar buiten.

 

Ik realiseer me verbijsterd de rare blik van de vrouw die ons binnenliet en de betekenis van  de rode pluche op de vloer en tegen de lambrizering en de enorme spiegel aan de wand dringt nu tot me door. Verhuur per hele nacht is niet bepaald de standaard in dit hotel! Ik loop naar binnen, kijk met afschuw naar het grote bed en gooi er mijn regenjas over de sprei voordat ik er héél voorzichtig op ga zitten

gedachten, die meer dan vluchtig wilden zijn ….